home | het park

studieopdracht herinrichting Westergasfabriekterrein / i.o.v. het Amsterdams Fonds voor de Kunst / 1999
een samenvatting:

opdracht
Op het terrein van de voormalige Westergasfabriek wordt een stadspark aangelegd naar een ontwerp van Gustafson-Porter. Geef een visie op de relatie tussen het toekomstige stadspark en de hierin aanwezige fabrieksgebouwen.

inleiding
Er bestaat een opmerkelijke relatie tussen de fabrieksgebouwen en het toekomstige park: de plaatselijk zwaar vervuilde bodem. Wie het Saneringsplan Westergasfabriek bestudeert (Milieudienst Amsterdam, 13 september 1996), ziet een serie verontreinigingssituaties in kaart gebracht. Als olievlekken lopen Matisse-achtige vormen uit de verschillende gebouwen.
Een vervuilde bodem wordt echter liever niet gezien. De moderne mens wil zorgeloos kunnen recreëren en verzon daarom de leeflaag. Parken, golfbanen en anderssoortige recreatiegebieden - het zijn vrijwel allemaal eigentijdse terpen van opgehoogde aarde, waarmee de vervuilde grond is toegedekt.
Niet alleen van de moderne mens kan gezegd worden dat hij een milieuvervuiler is. Ook in de Bronstijd, de IJzertijd en in het tijdperk van de Industriële Revolutie produceerden mensen afval. Toch onderscheiden wij ons van onze voorouders. Sinds het Nikkel-Cadmiumtijdperk is de mens zich bewust van haar afval en bekend met de schadelijke gevolgen voor de gezondheid en de bedreiging van de soortenrijkdom van planten en dieren.

voorstel
Het ondergrondse verontreinigingspatroon, dat de concentratie PAK* in de grond markeert, wordt vertaald naar een aantal grijze zones in het nieuwe park. De voorgestelde ‘ontkleuring’ dient zeer konsekwent te worden uitgevoerd. In de grijze zones is de beplanting grijs, de bestrating grijs en daar waar het patroon de gebouwen doorsnijdt ook de binnenvloer grijs. De grijze gebieden verwijzen direkt naar de onderliggende vervuilde grond, maar zullen vooral ook inspirerende ruimtes zijn. Vormen en strukturen zijn hier nadrukkelijk aanwezig. De ontkoppeling van kleur en betekenis (natuur hoort bij groen) ontregelt de waarneming. Zoals we bij het kijken naar een zwart/wit film dingen zien die in kleur niet zouden zijn waargenomen.

uitvoering
de beplanting: Bij de keuze van de gewassen is eerst gekeken of er grijze variëteiten van de door Gustafson-Porter voorgestelde soorten bestaan. Vervolgens is naar andere geschikte grijze beplanting gezocht.
Er bestaan vele soorten geschikte grijze bodembedekkers (kruidachtigen, korstmossen, paddestoelen). In de inventarisatie van kruidachtigen zijn alleen soorten vermeld waarvan de bloeivorm wit of onopvallend is.
Bij de keuze van heesters en bomen genieten grijsbladigen met een grijze stam de voorkeur. Als de stam grijs maar het blad groen is, worden de takken van de bomen tot een hoogte van 2 meter weggesnoeid.
Zie: een eerste inventarisatie van grijsbladige flora**.

de bestrating: Op de met klinkers bestrate delen van de grijze zones wordt een grijze variant van de voorgestelde rode klinkers gebruikt. Daar waar greffel ligt (oa op de ‘Broadway’) kunnen plaatselijk witte/lichtgrijze schelpen worden gebruikt. Waar de bestrating in de grijze zones bestaat uit stelconplaten wordt de groei van grijze betreedbare korstmossen*** gestimuleerd.
In het plan Gustafson-Porter worden stelconplaten hergebruikt in een patroon van metalen strips. Deze metalen strips kunnen tevens vorm geven aan de contouren van de grijze zones.

de gebouwen: In de gebouwen zetten de grijze gebieden zich plaatselijk door in een zilvergrijze variant op de voorgestelde vloerbedekking.

 

© Annet Bult
beeldend kunstenaar

Met dank aan: Maurice Hanegraaf (projektleider infrastruktuur Westergasfabriek) voor de informatie over verontreiniging en sanering van de bodem, Kok van Herk en André Aptroot (lichenologen) voor het korstmossenonderzoek en Jellichje Reijnders voor de tekstredactie.

 

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

* PAK is een verzamelnaam voor naftaleen, benzo-a-pyreen en andere Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen. PAK is de grootste vervuiler op het Westergasfabriekterrein. In mijn voorstel is uitgegaan van die zones op het terrein waar, volgens het Saneringsplan, de concentratie PAK verontrustend is. De grootte van deze zones is gerelateerd aan een door de overheid vastgestelde waarde; de interventiewaarde. De interventiewaarde van een stof is een subjectieve waarde die samenhangt met de tolerantie van het moment en die zo nu en dan wordt bijgesteld.

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

** inventarisatie grijsbladige flora
Voor een aantal planten geldt dat zij alleen grijs kleuren onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld op een droge, zonnige standplaats). De geschiktheid van alle hieronder genoemde gewassen dient daarom beoordeeld te worden in relatie tot de aard van de standplaats.

Kruidachtigen
Acaena magellanica en A. buchananii (stekelnootje): vaste plant, bodembedekker, beloopbaar, bestand tegen droogte, hoogte: 5 a 10 cm, bloei: onopvallend.
Antennaria dioica var. borealis; bodembedekker, voorkeur voor droge grond, hoogte: tot 8 cm, bloei: wit.
Cerastium tomentosum YoYo (hoornbloem): tweejarig, bodembedekker, bloei: wit.
Stachys byzantia Silver Carpet (ezelsoor): vaste plant, bodembedekker, voorkeur voor zonnige en droge standplaats.
Artemisia ludovicania Silver Queen: vaste plant, groeit snel, hoogte: tot 30 cm, bloei: wit en onopvallend. De variëteit latiloba heeft grotere bladeren.
Chrysanthemum haradjanii: droogteminner, zéér grijs.
Salvia argentea (zilversalie): tweejarig, grijs door sterke beharing, voorkeur voor niet te arme grond, bloei: wit met geel. Salvia aethiopis heeft iets minder grijs blad en bloeit wit.
Senecio bicolor ‘Cirrus’ en ‘Silverdust’ (wit askruid): hoogte: 20 a 30 cm, tweejarig doch in Nederland vrijwel uitsluitend als éénjarige gekweekt. Silverdust bloeit het tweede jaar geel.
Achillea clavenae en Achillea ageratifolia: alleen grijsbladig op droge zonnige standplaats, bloei: wit.
Pulmonaria saccharata ‘Argentea’ en ‘Sissinghurst White’ (longkruid): schaduwminnende plant, oogt grijs vanwege witte vlekken op het blad, bloei: wit.
Lychnis coronaria Alba (prikneus): vaste plant, hoogte: tot 75 cm, bloei: wit.

Grassen
Alopecurus lanatus: grijzig gras, zon en droogteminnend.
Corynephorus canescens L. (buntgras): voorkeur voor arme grond, hoogte: 10 tot 30 cm, bloei: grijze pluim.
Lagures ovatus Bunny Tails: gras met wollige grijze pluimen.
Aira caryophyllea L. (zilverhaver): grijzig grasje, voorkeur voor voedsel- en kalkarme zandgrond, hoogte: tot 30 cm, bloei: grijs.

Bomen met zilver/grijze schors
Populus alba (Witte abeel), bladeren aan onderkant witviltig
Salix eleagnos (grijze wilg)
Betula pendula (ruwe berk)
Betula pubescens (zachte berk)
Betula papyrifera (papierberk)

Heesters
Hippophaë rhamnoides (duindoorn), mannelijke planten/niet besdragend

Korstmossen
Lecanora muralis (muurschotelmos)
Physcia caesia (rond kroesmos)
Phaeophyscia orbicularis (rond schaduwmos)

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

***grijze betreedbare korstmossen
Een aantal korstmossen-deskundigen, waaronder Kok van Herk en André Aptroot, bracht op mijn verzoek 3 december 1998 een bezoek aan het WGF-terrein. Ik vroeg hen welke grijze korstmossen op het terrein aanwezig zijn, welke van deze soorten betreedbaar zijn en hoe de groei van deze korstmossen gestimuleerd zou kunnen worden.
Korstmossen groeien onder zeer specifieke omstandigheden. Van Herk en Aptroot determineerden 63 soorten en meldden vervolgens: “(.....) De meest opvallende soorten op de aanwezige bestrating (betontegels, asfalt) zijn Lecanora muralis (grijsgroen) en Physcia caesia (grijswit). Zij worden begeleid door allerlei kleinere en onopvallender soorten, zoals Caloplaca flavovirescens (geel) en Lecanora dispersa (grijs). Al deze soorten zijn tamelijk gehard en verdragen een zekere betreding. Met name de aanwezigheid van Lecanora muralis en Physcia caesia zou gestimuleerd kunnen worden. Deze soorten gedijen goed in een tamelijk voedselrijk of aangerijkt milieu. L. muralis groeit bovendien graag op vochtig steen, bijvoorbeeld op beschoeiingen langs kanalen (optrekkend vocht, spatwater). Stagnerend water (plassen met regenwater) is nadelig voor alle soorten. Ook schaduw is voor de meeste steenbewonende korstmossen nadelig. Bomen in de omgeving kunnen gunstig zijn voor de aanvoer van voedingsstoffen (bijv. stuifmeel).
Nieuwvestiging vindt het snelst plaats op enigszins ruwe gesteenten. Samenvattend bieden aangerijkte, goed belichte, poreuze, ruwe gesteenten met een zeker vochtnaleverend vermogen, op goed gedraineerde plaatsen de beste uitgangssituatie.

In het artikel: ‘Lichens on man-made surfaces, encouragement and removal’ geeft F.S. Dobson een aantal praktische aanwijzingen om de groei van korstmossen te stimuleren. Hergebruik van aanwezige materialen op het WGF-terrein is een gunstige uitgangssituatie (nieuw beton is voor korstmossen te basisch, gewoonlijk duurt het dan circa 5 jaar voordat de PH wat lager is geworden en de eerste korstmossen verschijnen). Te basische gesteenten kunnen worden aangezuurd met duivenpoep of koeienmest. Een aanrijking met voedingsstoffen kan plaatsvinden door yoghurt, bier, karnemelk, verdunde havermout of rijstwater op te brengen. Om een langdurige werking te garanderen en afspoeling te vermijden zou een bindmiddel toegevoegd moeten worden. Dobson spreekt bij muren over vier behandelingen per jaar, maar bij bestratingen zou de behandeling aanvankelijk wellicht vaker plaats moeten vinden. Om de kolonisatie te bespoedigen, kunnen verkruimelde stukjes van de gewenste korstmossoorten aan het mengsel worden toegevoegd alvorens te worden opgebracht. Na één à twee jaar zullen de resultaten duidelijk zichtbaar zijn (...)”.

 

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------